Direct naar artikelinhoud
Reportage

De boodschap aan de Tweede Kamer klinkt luid en breed gedragen: ‘Het leesplezier moet terug in de klas’

Kinderen van Kindcentrum Emma in Rotterdam Hillegersberg lezen elkaar voor.Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant

Wat gaat er mis met het Nederlandse leesonderwijs? Een stoet deskundigen trok woensdag aan de Tweede Kamer voorbij in de zoektocht naar antwoorden. ‘De verwachtingen moeten omhoog, de lat ligt echt te laag’, zegt leerkracht Marit Koster.

Marit Koster heeft woensdag een gedicht meegenomen naar de Tweede Kamer. ‘Betrek een tekst die zindert | bij zowat elke les. | Besmet hen onverminderd. | Wees leesgids. Boek succes.’ Het is de laatste strofe van ‘Bericht aan de leerkracht’ van Stijn De Paepe. Het hangt op de wc voor de leerkrachten van basisschool De Sterrenpracht in het Zeeuwse Axel, waar Koster lesgeeft in groep 8.

Het vat de kern samen van alles wat zij vandaag wil delen met de volksvertegenwoordiging: er moet veel meer gelezen worden op de basisschool. Door leerkrachten, door leerlingen, elke dag, minstens vier maal per week een half uur, en vooral ook bij andere vakken, waar taal veel meer moet worden ingezet om kennis over te dragen. ‘Kinderen in het bezit van kennis en een goede woordenschat, dát zijn goede lezers.’

Koster is een van de vele ervaringsdeskundigen en experts die woensdag door de Kamer zijn opgetrommeld om antwoord te geven op die ene vraag: waarom lezen Nederlandse leerlingen tegenwoordig zo slecht?

Over de auteur
Raoul du Pré is chef van de politieke redactie van de Volkskrant. Hij schrijft sinds 1999 over de nationale politiek. 

De ongerustheid is groot en breed gedeeld nu de signalen zich opstapelen dat er iets helemaal mis is gegaan in de klaslokalen. De leesvaardigheid van Nederlandse 15-jarigen is de afgelopen jaren flink gedaald. Die daling is in Nederland sterker dan in andere Europese landen. Een op de drie Nederlandse jongeren is nu ‘onvoldoende geletterd’ en heeft een leesniveau dat niet volstaat om als zelfstandig burger deel te nemen aan de maatschappij. Dat bleek eind 2023 uit het zogeheten Pisa-onderzoek, dat elke drie jaar wordt uitgevoerd in opdracht van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso).

‘Alle trends zijn neerwaarts’

Sindsdien ontstond in het onderwijs veel debat over hoe die resultaten geïnterpreteerd moeten worden, en of er wel goed gemeten is. Maar met die discussie maakt onderzoeker Paul Verstraten van het Centraal Planbureau woensdag meteen korte metten: meetfouten zijn altijd mogelijk, maar Nederland is sinds 2015 zo snel gekelderd, dat het geen vergissing meer kan zijn. ‘In de hele historie van Pisa is het maar één keer eerder voorgekomen dat een land zo snel achteruit is gegaan. We moeten dit zeer serieus nemen.’

Daarmee is de toon gezet. ‘Alle trends zijn neerwaarts’, zegt ook Matthijs van den Berg van de Inspectie van het Onderwijs. ‘Ook in nationale onderzoeken. Op te veel scholen voldoet het aanbod van het taalonderwijs niet aan de eisen.’ Eliane Segers, wetenschappelijk directeur van het Expertisecentrum Nederlands, houdt het graag overzichtelijk: ‘Hoe vaker je leest, hoe leuker het wordt. Nederlandse leerlingen lezen te weinig, op school en in hun vrije tijd.’

Een breed palet aan mogelijke oorzaken passeert in het nationale leesdebat nu al maanden de revue – het lerarentekort, de afleiding van smartphones en spelcomputers, gebrek aan bibliotheken – maar woensdag wordt toch vooral gewezen naar de manier waarop het taalonderwijs in Nederland wordt gegeven. ‘Lezen is verworden tot vragen maken bij een tekst’, zegt Gerdineke van Silfhout van Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). ‘En dan vaak ook nog gesloten vragen.’

Dat heeft alles te maken met de manier waarop in het basisonderwijs het niveau van de leerlingen wordt getoetst. Van Silfhout: ‘In de doorstroomtoets wordt leesvaardigheid heel beperkt gemeten. Scholen gaan zich daar naar gedragen, terwijl het wél een essentieel onderdeel is van de Pisa-meting.’

‘De lat ligt te laag’

Maar de Kamer moet niet denken dat het probleem is opgelost met nieuwe toetsen, benadrukken alle sprekers. Over de hele linie moet de kwaliteit van het taalonderwijs omhoog. Dat begint met het verwachtingspatroon, benadrukt Koster, die samen met haar collega’s in Axel wél uitstekende lezers opleidt. ‘De verwachtingen moeten omhoog, de lat ligt echt te laag. Vrijwel ieder kind is in staat om te leren, ook kinderen met Nederlands als tweede taal en kinderen van praktisch geschoolde ouders.’

Maar dan moet het onderwijs wel afscheid nemen van het denken dat in de afgelopen dertig jaar dominant werd, op het Binnenhof en onder onderwijsbestuurders. Koster somt op: ‘Beperk het zelfstandig werken. Kinderen zijn niet verantwoordelijk voor hun eigen leerproces. De leerkracht bepaalt het aanbod. Duidelijke instructie, voordoen hoe het moet, kinderen mee laten schrijven, aantekeningen laten maken, herhalen, herhalen, herhalen.’

Martin Bootsma, die als directeur van de Alan Turingschool in Amsterdam zulke opzienbarende leerresultaten boekt dat hij al bijna een bekende Nederlander is, sluit zich daar volmondig bij aan: ‘Als we leesvaardigheid en leesplezier willen verbeteren, moeten we echt terug naar het centraal stellen van kennis in het onderwijs. In doorstroomtoetsen moet kennis worden gemeten. Dat dwingt scholen om het aan te bieden. Als je veel van de wereld weet, kun je moeilijke kinderboeken makkelijker lezen. Als je taalonderwijs koppelt aan kennisopbouw, sla je twee vliegen in één klap. De leerlingen bij ons op school lezen graag en weten ook nog wat van de wereld.’

Het schrappen van het vak wereldoriëntatie uit de doorstroomtoetsen op de basisscholen, beschouwt hij dan ook als een historische blunder. ‘Wat niet wordt getoetst, wordt vaak niet meer onderwezen.’ Koster: ‘Kennis van de wereld is de grootste voorspeller van leesbegrip.’

‘Steeds grotere plaatjes’

Op te veel scholen is het leesonderwijs gereduceerd tot kale ‘leesvaardigheid’, betoogt ook Els Stronks, hoogleraar letterkunde in Utrecht. ‘Het is geen natuurwet dat we er nu zo slecht voorstaan. Het was ooit anders. We hebben begrijpend lezen en fictie lezen van elkaar losgekoppeld. We gunnen leraren te weinig ruimte om om te gaan met de inhoud van teksten: wat staat er, waarom staat dat er en wat betekent dat voor jou?’ Het leesplezier moet terug en dat kan ook, denkt ze. ‘In landen waar op scholen graag wordt gelezen, wordt ook thuis graag gelezen. Dan krijg je gratis school thuis.’

(Van links af:) Deskundigen Henk Wilbers, Martin Bootsma, Gerdineke van Silfhout, Els Stronks en Jacquelien Bulterman-Bos na afloop van het rondetafelgesprek over lees- en taalvaardigheid.Beeld Freek van den Bergh / de Volkskrant

Is het tij aan het keren? Aan de Kamer te horen wel. Kamerleden luisteren aandachtig, knikken instemmend, en vallen de sprekers af en toe bij. Anita Pijpelink (GroenLinks-PvdA) stond zelf twintig jaar voor de klas als geschiedenisdocent. ‘Ik heb in die tijd de teksten in de boeken steeds korter zien worden en de plaatjes steeds groter. Toen ik eindexamen Nederlands moest doen, moest ik nog een opstel schrijven. Nu krijgen ze teksten met gesloten vragen, omdat dat makkelijk nakijken is.’

BBB-Kamerlid Claudia van Zanten vraagt zich af of het in de jaren tachtig niet beter ging, toen zij op de basisschool zat. ‘Moeten we niet terug naar vroeger? Naar boom-roos-vis en staartdelingen?’

Terug naar de kern

Dat wil geen van de aanwezige sprekers volmondig beamen. Wat de Kamer wél kan doen, in de komende debatten met de bewindslieden op het ministerie van Onderwijs, is aandringen op focus: val leraren niet te veel lastig met allerlei nevenactiviteiten, gun hun de tijd zich te concentreren op de hoofdzaken, op kennisoverdracht. ‘De veelheid aan dingen die nu op scholen afkomt, kost veel onderwijstijd’, weet inspecteur Van den Berg. '

Koster kan er een schooljaar mee vullen. ‘Modderdagen, de week van het geld, de dag van het respect, gastlessen, de gezonde school: het loszandkarakter draag meestal weinig bij aan de ontwikkelingen van leerlingen, maar de lestijd gaat wel verloren.’

Dat de Tweede Kamer het kabinet onlangs opriep om het schoolzwemmen weer in te voeren, is in dat licht niet erg geruststellend. Bootsma rekent voor: elke week zwemmen, dat is zeker 2,5 uur lestijd, inclusief de reis naar het zwembad en het omkleden. Hij legt de vraag maar gewoon even neer, hier in het hol van de leeuw: ‘Wat hoeven we dan niet meer te doen? Wat gaat er vanaf?’

Voor het antwoord moet hij waarschijnlijk wachten op een nieuw kabinet.